Bitterzoet
Hij groeit bijna overal. Dit lid van de nachtschadefamilie. Droog, nat, in rietvelden,ruigtes, bossen, hagen, boven in knotwilgen en zelfs de zoute zeewind deert hem niet en je vindt hem dus ook in de duinen. De stengels zijn een soort lianen. Ze klimmen in bomen en vanaf een oever kunnen ze ver het water ingroeien, zich rond drijftillen slingeren en deze vastleggen. Zo spelen ze een rol in de verlanding van water.
Zweefvliegen, kevers, hommels en andere bijen bezoeken de bloemen om het stuifmeel. Hommels kunnen door een ritmische beweging van hun vliegspieren de bloem in trilling brengen. Hierdoor komt het stuifmeel los en dat valt op het insect. Er zijn ook Bitterzoet-specialisten, zoals de donkerblauwe aardvlo, het bruingele glanskevertje, een stippelmot, een galmug en een galmijt.
Over de giftigheid van Bitterzoet zijn verschillende verhalen in omloop. Net als zijn familieleden: de aardappel en de tomaat zijn delen van de plant giftig. Gedroogde stengels werden vroeger wel gekauwd als zoet hout. In Duitsland gebruikte men verse stengels om ratten en muizen uit kelders te weren. Ze schijnen een hekel aan de geur te hebben. De bast van jonge takken en gedroogde bladeren vonden toepassing in de geneeskunde. Het zou bloedzuiverend en laxerend werken