Grote klit

Vroeger “klis” genoemd. Een forse op een struik lijkende plant. Hij is twee- of meerjarig en komt in bijna het hele land voor. Maar vooral in ruigtes langs de grote rivieren. Op de hoge zandgrond vind je hem niet of nauwelijks. Er is ook een Kleine klit en een gewone. Ze zijn soms moeilijk van elkaar te onderscheiden. Ze kruisen met elkaar en vormen bastaarden.
Grote klit hoort bij de samengesteld bloemigen. De bloeiwijze bestaat dus uit meerdere bloempjes. Alleen buisbloemen in dit geval. Straalbloemen ontbreken. Insecten zorgen voor kruisbestuiving maar de plant kan ook zichzelf bevruchten. Als het zaad rijp is, sterft de plant af. De “klitten” met hun haaknaaldachtige uitsteeksels laten gemakkelijk los. Ze hechten aan de vacht van langskomende dieren, die helpen bij de verspreiding van zaden.
De plant was geliefd in de keuken. Jong blad werd rauw gegeten, jonge wortels en stengels als asperge. Oudere penwortels, die wel een halve meter lang kunnen worden, gekookt als pastinaak. De smaak schijnt op artisjok te lijken. Er werden infecties mee bestreden en elkaar met klitten bestoken was geliefd bij de jeugd. Midden vorige eeuw bedacht een Zwitser dat met de klit als voorbeeld een handig sluitingssysteem te maken was. Sindsdien is klittenband gemeengoed.
Joost Kievit
